aanhuwen
Uiterlijk
- aan·hu·wen
- samenstelling van aan bw en huwen ww
aanhuwen [1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
aanhuwen |
huwde aan |
aangehuwd |
zwak -d | volledig |
- door een huwelijk familie van iemand worden
- Het woord 'aanhuwen' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.