Naar inhoud springen

-eren

Uit WikiWoordenboek
Huidig
bestand
1.016
  • -e·ren
  1. [A] van het oude meervoud -re (verwant aan het Duitse -er), waaraan een tweede meervoudsuitgang -en werd toegevoegd. De enkelvoudige variant is nog steeds te zien in bepaalde verbindingen, zoals kinderkamer en in de vorming van meervoudige verkleinwoorden kindertjes, radertjes; cognaat met Engels -ren in children [1]
  2. [B] voornamelijk van Frans of Middelfrans, soms Oudfrans, -er of -ier met doorgaans Romaanse werkwoorden, later ook met Duitse werkwoorden op -ieren of met Nederlandse werkwoorden; bij deze werkwoorden staat de klemtoon altijd op de uitgang -éren, een werkwoord als luieren behoort hier dus niet toe [2]

[A] -eren

  1. vormt de meervoudsvorm van een kleine groep zelfstandige naamwoorden, zoals lam, gelid, been, kalf, rund, blad, rad, kind

[B] -éren

  1. deel van de infinitief van werkwoorden geleend van voornamelijk Franse werkwoorden die op -er eindigen, bijvoorbeeld informeren van het Franse informer.[3]
    Bij leenwoorden uit het latijn betekent dit dat er achter de Latijnse uitgang -ĕre, -ēre een n wordt geplaatst.
B. enige woorden met dit achtervoegsel die nog moeten worden aangebracht