Een nieuwe lente op Hollands erf
Een nieuwe lente op Hollands erf
Keek niet door ’t volle zomergroen
De gele pij al van den herfst,
Waar straks het schoone jaar in sterft...?
Daar viel weêr, buiten elk seizoen.
Een nieuwe lente op Hollands erf.
De dagen keerden licht van lust,
De nachten van belofte zwoel –
Mijn hart, door 't blinde bloed ontrust,
Als in een doolhof op gevoel
Tastte naar ongeweten doel...
Daar zag het midden in den hof
Uw oogen, waar verlangen sliep,
Zich openen tot bloemen diep –
Daar vond mijn hart zijn zingens stof,
Daar rees het stomme bloed en riep:
“Dat hebt gij goed en vroom gedaan;
Want die vertrouwen haasten niet;
En diep in ’t hart uws volks verstaan
Het bloed dat kruipt, waar ’t niet kan gaan;
Totdat het breekt in lucht en lied:
“Dezelfde grond, hetzelfde veld,
Waar ons gemeene dooden zijn
In hun verheerlijking besteld,
Oefent aan u zijn zoet geweld
Van levens Mei en hoogfestijn!
“Hoe rijker gij beminnen moet,
Te minder schieten wij tekort!
Een wedstrijd zal het zijn voorgoed
In liefdes eerlijke’ overvloed,
Die door geen deelen minder wordt!
“Al wat van u hoort, lijven we in
Met u bij Hollands huisgezin,
Nu in uzelf verweezlijkt werd
De zoete zekerheid van ’t hart:
Daar is geen Meimaand zonder min!...”
Gelijk de nachtegaal zijn gaai
Opvoert aan immer heller toon
Zal mijn verrukking lichterlaai
De wieg omzingen van Uw zoon,
Het kind van liefde op Hollands troon!
Het laatste couplet was op de rijmprent weggelaten.