Naar inhoud springen

Internationaal Gerechtshof

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
(Doorverwezen vanaf Internationale Gerechtshof)
Niet te verwarren met het Internationaal Strafhof.
Internationaal Gerechtshof
Cour internationale de justice
International Court of Justice (ICJ)
Internationaal Gerechtshof
Het Vredespaleis in Den Haag waar het Hof zetelt
Het Vredespaleis in Den Haag waar het Hof zetelt
Werktalen Engels, Frans
Jurisdictie Vlag van Verenigde Naties Verenigde Naties
Zittingsplaats(en) Den Haag
Geschiedenis
Opgericht 15 oktober 1946
Voorganger(s) Permanent Hof van Internationale Justitie
Samenstelling
Samenstelling 1 president
1 vicepresident
13 rechters
max. 2 ad hoc rechters
President Nawaf Salam
Vicepresident Julia Sebutinde
Griffier Philippe Gautier
Benoeming Algemene Vergadering en Veiligheidsraad van de Verenigde Naties
Website
icj-cij.org
Portaal  Portaalicoon   Mens & maatschappij

Internationaal recht

Het Internationaal Gerechtshof (ook wel Internationaal Hof van Justitie genoemd; Frans: Cour internationale de justice; Engels: International Court of Justice, ICJ) is het belangrijkste gerechtelijke orgaan binnen de Verenigde Naties. Het houdt zich bezig met rechtsgeschillen tussen staten. Het ICJ bestaat uit 15 rechters die worden gekozen door de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Het Hof behandelt een geschil op verzoek van een of meer staten, voorzover de betrokken staten zijn jurisdictie in de betreffende zaak hebben geaccepteerd. De uitspraken zijn op grond van artikel 94 van het Handvest van de Verenigde Naties bindend voor iedere staat die partij is in de zaak.[1] Het Hof geeft op verzoek van bepaalde internationale organisaties ook niet-bindende opinies over rechtszaken.[2] In tegenstelling tot het Internationaal Strafhof (ICC) behandelt het ICJ geen zaken over individuele personen.

Het Internationaal Gerechtshof is gevestigd in Den Haag in het Vredespaleis. Naast het Internationaal Gerechtshof zijn in Den Haag nog enkele internationale hoven gevestigd: het Internationaal Strafhof, het Joegoslavië-tribunaal, het Iran-VS Claims Tribunaal en het Permanent Hof van Arbitrage.

Film van de eerste zitting van het Internationaal Gerechtshof

Het Permanent Hof van Internationale Justitie werd in 1922 geïnstalleerd en stopte in 1940 met zijn activiteiten. In 1945 werd deze instelling ontbonden. Het Internationaal Gerechtshof, dat in 1945 werd opgericht door de Verenigde Naties, kwam ervoor in de plaats.

Het hof werd opgericht door middel van Resolutie 9 van de Veiligheidsraad. In Resolutie 11 en Resolutie 58 werden verder de voorwaarden gesteld aan Zwitserland en werd besloten dat ook Zwitserland als niet VN-lid partij werd van het Hof.

Het Internationaal Gerechtshof spreekt uitsluitend recht in juridische geschillen tussen staten. Ook geeft het op verzoek adviezen aan de Algemene Vergadering en de Veiligheidsraad. Daarnaast kunnen internationale organisaties die aan de VN gelieerd zijn ook juridisch advies aanvragen op het gebied waarop zij opereren.

In de praktijk is het niet altijd eenvoudig te definiëren wanneer een geschil een rechtsgeschil is, en wanneer het een politiek geschil of een belangengeschil is. Over het algemeen gaat men ervan uit dat bij een rechtsgeschil de toepassing van een rechtsregel in het geding is. Dat heeft als gevolg dat het Internationaal Gerechtshof alleen bevoegd is bij conflicten tussen staten als de toepassing van een rechtsregel bij het conflict een rol speelt.

Erkenning door staten

[bewerken | brontekst bewerken]

De aanvaarding van de rechtsmacht van het Internationaal Gerechtshof kan op verschillende wijze plaatsvinden:

  1. Op grond van artikel 36 lid 2 van het Statuut van het Internationaal Gerechtshof kan een staat verklaren zich aan het Internationaal Gerechtshof te onderwerpen, in het geval zich een geschil voordoet met een andere staat, die eenzelfde verklaring heeft afgelegd. Zo'n verklaring wordt genoemd een Declaration Recognizing the Jurisdiction of the Court as Compulsory. Nederland legde deze verklaring af in 1956.[3]
  2. Staten nemen in een verdrag een zogeheten compromissoire clausule op waarin zij zich verplichten geschillen die opkomen in verband met het verdrag voor te zullen leggen aan het Internationaal Gerechtshof.
  3. Staten sluiten een compromis waarbij zij besluiten een reeds gerezen geschil voor te leggen aan het Internationaal Gerechtshof.
  4. Wanneer een gedaagde staat voor het Hof verschijnt en geen verweer voert met betrekking tot de bevoegdheid, maar wel op de hoofdzaak, mag worden afgeleid dat de rechtsmacht van het Hof wordt erkend. Dit heet forum prorogatum.

De samenstelling en de werkwijze van het Internationaal Gerechtshof zijn geregeld in het Statuut van het Internationaal Gerechtshof, dat onderdeel is van het Handvest van de Verenigde Naties. Het hof kent twee officiële talen: Engels en Frans. Voor de vertalingen wordt gezorgd door een permanente staf van beëdigd vertalers, en wanneer er veel werk is wordt de hulp van tijdelijke krachten ingeroepen. De staf van het gerechtshof is internationaal. Veel van de werknemers zijn van geboorte Engels- of Franstalig.

De 15 rechters van het gerechtshof zijn altijd van 15 verschillende nationaliteiten. De vijftien rechters worden benoemd voor een periode van 9 jaar; elke 3 jaar worden 5 nieuwe rechters benoemd. De president en vicepresident worden voor een periode van drie jaar benoemd.

Tot nu toe hebben de vijf permanente leden van de Veiligheidsraad altijd een rechter gehad, behalve de Volksrepubliek China tot 1971; wel leverde Taiwan (Republiek China) een groot deel van deze jaren tweemaal een rechter. België en Nederland leverden tot nu toe elk een rechter. Uit België was dat Charles De Visscher van 1946 tot 1952 en uit Nederland was dat Pieter Kooijmans van 1997 tot 2006.

Een belangrijke functie bij het Internationaal Gerechtshof is die van de Griffier (Registrar). Sinds mei 2019 wordt deze functie vervuld door Philippe Gautier uit België, voorheen onder meer griffier van het Internationaal Zeerechttribunaal (ITLOS). In februari 2020 werd Jean-Pelé Fomété uit Kameroen herkozen als zijn plaatsvervanger.

Eigen postzegels

[bewerken | brontekst bewerken]

Sinds 1934 geeft het Gerechtshof eigen postzegels uit, die worden gebruikt voor de correspondentie van het Hof. Oorspronkelijk waren dat Nederlandse postzegels met een opdruk ‘Cour permanente de justice internationale’, later ‘Cour internationale de justice’. Vanaf 1950 geeft het Hof zegels uit met een eigen ontwerp, vaak met een afbeelding van het Vredespaleis. De zegels staan in de NVPH-catalogus vermeld onder de rubriek ‘Dienstzegels’.

Belangwekkende rechtszaken

[bewerken | brontekst bewerken]

Opinie Rechtspersoonlijkheid

[bewerken | brontekst bewerken]

In het advies Reparations for injuries case gaf het Hof op een vraag van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties te kennen, dat deze organisatie rechtspersoonlijkheid bezit. Dit wordt sindsdien algemeen aanvaard.

Opinie Israëlische afscheidingsmuur (2003-2004)

[bewerken | brontekst bewerken]

De Algemene Vergadering van de VN verzocht het Hof in 2003 om op basis van het internationaal recht te beoordelen of Israël het recht had de door haar begonnen Afscheidingsmuur grotendeels in bezet Palestijns gebied te bouwen. Het Gerechtshof adviseerde in 2004 dat Israël de bouw van deze muur, beter "barrière", in Palestijns gebied moet staken, het daar al gebouwde deel moet afbreken en gedupeerden moet schadeloos stellen. Het Hof herinnerde nadrukkelijk aan de verplichting van de andere staten om Israël tot het respecteren van het recht te bewegen. De Algemene Vergadering nam het advies integraal over in een resolutie die werd aangenomen met 150 stemmen voor (onder andere van Nederland), zes tegen en tien onthoudingen.[4] Israël heeft dit niet-bindende advies van het ICJ en de niet-bindende resolutie van de VN Algemene vergadering naast zich neergelegd.[5]

Genocide-zaak Bosnië (2007)

[bewerken | brontekst bewerken]

Op 26 februari 2007 oordeelde het Hof dat Servië geen genocide had gepleegd in Bosnië en Herzegovina. Wel stelde het Hof vast dat er in juli 1995 genocide was gepleegd in Srebrenica en oordeelde het Hof dat Servië zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag had geschonden door deze genocide niet te voorkomen en de schuldigen niet te bestraffen.

Onafhankelijkheidsverklaring Kosovo

[bewerken | brontekst bewerken]

Op 22 juli 2010 oordeelde het Internationaal Gerechtshof dat de eenzijdige onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo niet in strijd was met het volkenrecht. De vraag was aan het Hof voorgelegd door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties op verzoek van Servië.[6][7]

Genocide-zaak Myanmar (2018)

[bewerken | brontekst bewerken]

Namens de islamitische wereld spande Gambia (land) in 2018 een zaak aan tegen het boeddhistische Myanmar, dat sinds 2017 genocide zou plegen op de Rohingyaminderheid van moslims. In 2018 kwam de Birmese leider Aung San Suu Kyi naar Den Haag om in een zitting van het Hof de aanklacht te bestrijden. Door dit te doen, erkende ze impliciet de rechtsmacht ter zake van het IG. Ook gaf ze toe dat in sommige gevallen extreem geweld was gebruikt door de Birmese strijdkrachten, waarbij mogelijk de mensenrechten waren geschonden. Maar ze bestreed een vooropgezet plan om de bevolkingsgroep uit te roeien.

In een tussenvonnis droeg het Hof op 23 januari 2020 Myanmar op, alles te doen om de Rohingyaminderheid te beschermen tegen een mogelijke genocide. Ook moet het land alles doen om te voorkomen, dat de sporen van een eventuele volkenmoord worden uitgewist.[8]

Opinie Israëlische bezetting (2023-2024)

[bewerken | brontekst bewerken]

In december 2022 nam de Algemene Vergadering van de VN Resolutie A/RES/77/247 aan, waarin werd besloten een adviserende opinie te geven over de internationaal-rechtelijke gevolgen van de voortdurende bezetting van de Palestijnse gebieden.[9] De resolutie volgde op een rapport van de UNHRC, waarin werd geconcludeerd dat het permanente karakter van de bezetting, de sluipende annexatie van de Westoever en het onthouden van het recht op zelfbeschikking in strijd is met het internationaal recht.[10] De Secretaris-Generaal zond een verzoek aan het ICJ op 17 januari 2023.[11]

In haar einduitspraak op 19 juli 2024 concludeerde het Gerechtshof dat Israëls politiek en praktijken neerkomen op de annexatie van grote delen van de Palestijnse bezette gebieden en dat Israël de intentie heeft om de bezetting permanent te maken. Het achtte de Israëlische nederzettingen in strijd zijn met het internationaal recht, meer bepaald artikel 49 van de Vierde Geneefse Conventie. Daarnaast was het Hof van oordeel dat het beperkend regime tegenover Palestijnen in de bezette gebieden “systematische discriminatie” vormt, in strijd met, onder meer, het Internationaal verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (artikel 2, lid 1, en artikel 26), en het Internationaal Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (artikel 2, lid 2), en in strijd met het Internationaal Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van rassendiscriminatie (artikel 2). Het Hof oordeelde dat alle verdere activiteiten betreffende de nederzettingen dienen te worden gestopt en dat alle kolonisten uit Palestina dienen te worden geëvacueerd.[12] Volgens waarnemers zal dit advies het beleid van Israël niet veranderen, maar zal het wellicht "Israël verder isoleren op internationaal vlak".[13]

Op 18 september 2024 steunde ruim tweederde van de Algemene Vergadering Resolutie ES-10/24, die naar aanleiding van de uitspraak opriep tot beëindiging van de illegale bezetting. De VN betreurde in hoge mate het totaal negeren en schenden van het Handvest door Israël en noemde dit een serieuze bedreiging voor de regionale en internationale vrede en veiligheid. De resolutie riep ook op tot een internationale conferentie in de lopende zittingsperiode en een monitoring-mechanisme om Israël's schendingen van het internationale verdrag tegen rassendiscriminatie, zoals vastgesteld door het ICJ. Alle leden werden ook opgeroepen hun verplichtingen na te komen om concrete stappen tegen de bezetting te ondernemen. De resolutie werd gesteund door 124 van de 181 leden, inclusief België. Slechts 14 leden, inclusief Israël en de VS stemden tegen; 43 staten, waaronder Nederland onthielden zich van stemming.[14][15]

Genocide-zaak Zuid-Afrika versus Israël (2023-)

[bewerken | brontekst bewerken]

Op 29 december 2023 maakte Zuid-Afrika een genocide-zaak tegen Israël aanhangig met betrekking tot de Gazaoorlog van 2023-2024. Zuid-Afrika stelde dat Israël genocide pleegde tegen de Palestijnen in de Gazastrook, in strijd met het Genocideverdrag.[16] Zuid-Afrika verzocht het ICJ om voorlopige maatregelen te bevelen, waaronder de onmiddellijke opschorting van zijn militaire operaties in en tegen Gaza.[17][18]

Op 26 januari 2024 droeg het Hof in een eerst bindend tussenvonnis Israël op alles te ondernemen ter voorkoming van daden die als genocide kunnen worden beschouwd volgens het Genocideverdrag.[19][20] In een tweede tussenvonnis op 16 februari besliste het Hof dat het vorige tussenvonnis ook op de situatie in Rafah van toepassing was en er dus geen extra maatregelen nodig waren. Op 28 maart constateerde het ICJ dat inmiddels hongersnood en verhongering zich verbreidden. Het bepaalde dat Israël al het noodzakelijke moet doen om de bevolking van basisvoorraden te laten voorzien en ongehinderd humanitaire hulp moest toelaten.[21][22] In zijn vierde vonnis op 24 mei 2024 beval het Hof onder andere dat Israël zijn militaire offensief en ander acties in de provincie Rafah direct moest stopzetten.[23][24] Vanaf 23 januari 2024 sloten achtereenvolgens Nicaragua, Colombia, Libië, Mexico, Palestina en Spanje zich aan bij de rechtszaak.[25]

Genocide-zaak Nicaragua versus Duitsland (2024-)

[bewerken | brontekst bewerken]

Aansluitend bij de genocide-zaak Zuid-Afrika versus Israël, spande Nicaragua op 1 maart 2024 een zaak aan tegen Duitsland. De hoorzittingen waren op 8 en 9 april. Nicaragua beschuldigde Duitsland van medeplichtigheid aan een door Israël uitgevoerde genocide in Gaza, door wapens te leveren en zijn financiering van de VN-hulporganisatie voor Palestijnse vluchtelingen UNRWA op te schorten.[26] Duitsland is na de VS de grootste leverancier van wapens en andere militaire hulp aan Israël, maar ook de op een na grootste donor van UNRWA.[27] Nicaragua noemde het "aandoenlijk" dat Duitsland humanitaire hulp geeft aan de Palestijnen en tegelijkertijd de militaire uitrusting levert om hen te doden en vernietigen.[26] Nicaragua stelde dat de Bondsrepubliek als ondertekenaar van de internationale conventie tegen genocide geen wapens mag leveren aan Israël terwijl het aannemelijk is dat Israël volkerenmoord pleegt in de Gazastrook. Nicaragua eiste dat middels een voorlopige voorziening onmiddellijk de levering van wapens en militaire uitrusting wordt stopgezet en de hulp aan UNRWA hervat.[28]

Op 30 april oordeelden de rechters in een tussenuitspraak, dat er voor hen nog geen noodzaak was om Duitsland noodmaatregelen op te leggen. Het Hof verwierp echter het verzoek van Duitsland om de zaak geheel te laten vervallen, zodat de procedure gewoon door loopt. [29] Het Hof toonde zich wel zeer bezorgd over de catastrofale leefomstandigheden van de Gazanen. Het maande alle staten zich te houden aan internationale verplichtingen inzake wapenleveringen bij een gewapend conflict.[30]

Werken van of over dit onderwerp zijn te vinden op de pagina Statuut van het Internationaal Gerechtshof op Wikisource.
Zie de categorie International Court of Justice van Wikimedia Commons voor mediabestanden over dit onderwerp.