Naar inhoud springen

François-Auguste Gevaert

Uit Wikipedia, de vrije encyclopedie
François-Auguste Gevaert
Portret van François-Auguste Gevaert
Portret van François-Auguste Gevaert
Algemene informatie
Volledige naam François-Auguste baron Gevaert
Geboren 30 juli 1828
Geboorteplaats Huise-LozerBewerken op Wikidata
Overleden 24 december 1908
Overlijdensplaats Stad BrusselBewerken op Wikidata
Land Vlag van België België
Werk
Genre(s) symfonische muziek, kerkmuziek, opera, vocale muziek
Beroep componist, muziekpedagoog, musicoloog, organist
Instrument(en) orgel
(en) Discogs-profiel
(en) MusicBrainz-profiel
Portaal  Portaalicoon   Muziek

François-Auguste baron Gevaert (ook Frans August Gevaert; Huise, 30 juli 1828 - Brussel, 24 december 1908) was een Belgisch componist en organist. Hij wordt in de muziekgeschiedenis vooral herinnerd als muziekpedagoog en conservatoriumdirecteur en als musicoloog, die publiceerde over muziek in de Oudheid, kerkmuziek, orkestratie en instrumentatie.

Gevaert was de zoon van een bakker en de jongere broer van klavierbouwer Vitus Gevaert, en achterkleinzoon van Pieter Francis Gevaert, burgemeester van Huise in de 18de eeuw. Hij studeerde harmonie en contrapunt bij Martin-Joseph Mengal, de directeur van het Koninklijk Conservatorium van Gent. Op 15-jarige leeftijd werd hij organist aan de Jezuïetenkerk te Gent.

Nadat hij in 1847 met zijn cantate Le roi Lear laureaat werd van de Prix de Rome, de Belgische staatsprijs voor compositie, manifesteerde hij zich als operacomponist. Zijn grote opera Hugues de Somerghem ging op 23 maart 1848 in Gent in première en op 5 januari 1849 werd zijn opera La comédie à la ville gecreëerd. Daarna reisde hij met het stipendium van de Prix de Rome door Frankrijk, Spanje[1], Italië en Duitsland, om zich uiteindelijk in 1853 in Parijs te vestigen. Het Théâtre Lyrique voerde zijn eenakter Georgette op, waarna nog zeven opera's volgden die of door het Théâtre Lyrique, of door de Opéra-Comique met wisselend succes werden opgevoerd.

Gevaert hield een dagboek bij wanneer hij door de verschillende landen reisde. Dit is een fragment uit het manuscript "Reis in Spanje", geschreven in 1850-1852.[1]

Gevaert had in Parijs aanzien verworven en in 1867 werd hij artistiek directeur van de Opéra, een machtige functie in het belangrijkste operahuis van Europa. Het uitbreken van de Frans-Duitse Oorlog maakte een einde aan zijn succesvolle carrière in Parijs en hij kwam naar België terug.

Hij werd op 26 april 1871 de opvolger van François-Joseph Fétis als directeur van het Koninklijk Conservatorium te Brussel. Hij verbreedde het vakkenaanbod aan het conservatorium en kon beroemde muzikanten en componisten aantrekken als docent, onder wie Henri Vieuxtemps, Eugène Ysaÿe, Edgar Tinel, Paul Gilson en Arthur De Greef. Het niveau werd onder zijn leiding verhoogd. Gevaert stichtte de Sociéte des Concerts du Conservatoire, samengesteld uit professoren en de beste studenten, waarmee hij werken uitvoerde van Bach, Händel, Gluck, Haydn, Mozart en Beethoven. In zijn Brusselse jaren wilde Gevaert niet meer dat zijn opera's werden opgevoerd. Net als Fétis speelde hij een belangrijke rol in het herwaarderen van oude muziek, van de oudheid tot de 18de eeuw.

In 1907 werd hij door koning Leopold II van België tot baron benoemd.

Hij componeerde talrijke liederen en orkestwerken. Als musicoloog verdiepte hij zich voornamelijk in de muziek van de oudheid en de middeleeuwen. Gevaert werd internationaal gewaardeerd; zo werd hij in 1851 door de Spaanse koningin Victoria Eugénie van Battenberg te Rome onderscheiden als Ridder in de Orde van Isabella de Katholieke. In Duitsland werd hij in 1895 lid van de sectie muziek van de Pruisische Academie van de Kunsten, Berlijn. In Pruisen werd hij tot Ridder in de Orde Pour le Mérite voor Wetenschappen en Kunsten gekozen.

Werken voor orkest

[bewerken | brontekst bewerken]
  • 1848 Ouverture "Flandre au lion"
  • 1850 Fantasia sobre motivos españoles
  • La feria Andaluza

Missen, cantates en gewijde muziek

[bewerken | brontekst bewerken]
  • 1908 Grand’ Messe de Noël «Puer Natus Est Nobis»
  • 1853 Requiem, voor mannenkoor en orkest
  • 1843 Te Deum
  • Kerstcantate

Wereldlijke cantates

[bewerken | brontekst bewerken]
  • 1847 België
  • 1847 Le roi Lear
  • 1856 Évocation patriotique
  • 1857 De Nationale Verjaerdag
  • 1859 Le retour de l'armée
  • 1864 Jacques van Artevelde

Muziektheater

[bewerken | brontekst bewerken]
Voltooid in titel aktes première libretto
1848 Hugues de Zomerghem 3 aktes 23 maart 1848, Gent Victor Prilleux
1848 La comédie à la ville 1 akte 5 januari 1849, Gent Victor Prilleux
1851 Les Empiriques 1 akte Gustave Vaëz
1853 Georgette ou Le Moulin de Fontenoy 1 akte 27 november 1853, Parijs, Théâtre Lyrique Gustave Vaëz[2]
1854 Le Billet de Marguerite 3 aktes 7 oktober 1854, Parijs Adolphe de Leuwen en Léon Lévy, genoemd Brunswick
1855 Les Lavandières de Santarem 3 aktes 25 oktober 1855, Parijs Adolphe-Philippe Dennery en Grangé
1858 Quentin Durward 3 aktes 25 maart 1858, Parijs Eugène Cormon en Michel Carré, naar Walter Scott
1859 Le Diable au moulin 1 akte 13 mei 1859, Parijs Eugène Cormon en Michel Carré
1860 Le château-trompette 3 aktes 23 april 1860, Parijs Eugène Cormon en Michel Carré
1861 Les Deux Amours 2 aktes 31 juli 1861, Baden-Baden Eugène Cormon en Amédée Achard
1864 Le Capitaine Henriot 3 aktes 29 december 1864, Parijs Victorien Sardou en Gustave Vaëz
Roger de Flor niet uitgevoerd
Voltooid in titel aktes première libretto
1861 La Poularde de Caux;

samen met: Antoine-Louis Clapisson, Jean-François-Eugène Gautier,
Jean Alexandre Ferdinand Poise, Auguste-Ernest Bazille en Sylvain Mangeant

1 akte 17 mei 1861, Parijs Adolphe de Leuwen en Victor Prilleux

Werken voor koren

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Entre le boeuf et l'âne gris, voor gemengd koor
  • Le bel ange du ciel, voor gemengd koor
  • Le message des anges, voor gemengd koor
  • Le Sommeil de l’enfant Jésus, voor gemengd koor
  • Supra flumina Babylonis, psalm voor mannenkoor en orkest
  • Vers L'Avenir - L'Expansion Belge, voor mannenkoor en piano - tekst: Gentil Theodoor Antheunis

Vocale muziek

[bewerken | brontekst bewerken]
  • Canticum Natalitiæ, voor zangstem en orgel
  • Chanson joyeuse de Noël, voor zangstem en orgel
  • Concert de midi, voor tenor en piano
  • Noël du XVIIIe siècle, voor zangstem en orgel
  • Nous sommes trois souverains princes, voor zangstem en orgel
  • Ô Nuit, heureuse nuit, voor zangstem en orgel
  • Philipp van Artevelde, ballade
  • Voisin, d’où venait ce grand bruit ?, voor zangstem en orgel
  • Naar Wijd en Zijd (Vers l'Avenir), volkslied van Belgisch Congo
  • Kwartet, voor klarinet, hoorn, fagot en piano
  • Traité général d'instrumentation, Gent en Liège (Luik), 1863
  • Histoire et théorie de la musique de l'antiquité, Gent, 1875-1881, 2 vols.
  • Nouveau traité d'instrumentation, Parijs, 1885
  • Les origines du chant liturgique de l'église latine, 1890
  • Cours méthodique d'orchestration, Parijs en Brussel: Lemoine, 1890
  • La mélopée antique dans le chant de l'église latine, Gent, 1895-1896
  • Les problémes musicaux d'Aristote, 1899
  • Les gloires d'Italie
  • Chansons du XV. siècle
  • Flavie Roquet: Lexicon: Vlaamse componisten geboren na 1800, Roeselare, Roularta Books, 2007, 946 p., ISBN 978-90-8679-090-6
  • Karel De Schrijver: Bibliografie der Belgische toonkunstenaars sedert 1800, Leuven: Vlaamse, 1958, 152 p.
  • Victor van Hemel: Voorname belgische toonkunstenaars uit de 18de, 19de en 20ste eeuw, Antwerpen: Cupido-Uitgave, 1958, 84 p.
  • Jacques Stehman: Histoire de la musique en Belgique, Ministere de la Defense Nationale, 1950
  • Edmund Sebastian Joseph van der Straeten: History of the violoncello, the viol da gamba - Their precursors and collateral instruments. With biographies of all the most eminent players of every country, London: William Reeves, 1915
  • Andre Bouvery: Les musiciens celebres du second empire, Paris: Augustin Challamel, 1911
  • François-Joseph Fétis: Biographie Universelle des Musiciens et bibliographie générale de la musique, Paris: 1881-89, 8 vols. Supplement et complement. 2 vols. ISBN 2-845-75049-8
  • Gustave Chouquet: Histoire de la musique dramatique en France depuis ses origines jusqu'a nos jours, Paris: Librairie Firmin Didot Freres, Fils et Gie, 1873
  • David Damschroder, David Russell Williams: Music theory from Zarlino to Schenker - A bibliography and guide, Stuyvesant, NY: Pendragon Press, 1990
  • Gérard Pinsart: Ces musiciens qui ont fait la musique. Autographes et manuscrits musicaux du 16e au 20e siècle, catalogue d'exposition, (Musée Royal de Mariemont du 26 octobre 1985 au 31 mars 1986) , Morlanwelz, Musée Royal de Mariemont, 1985-86, 251 p.
  • Alvaro Zaldivar Gracia: Recension y estudio sobre "Histoire et theorie de la musique de l'antiquite de F.A. Gevaert (1828-1908), El autor 1982. 73 Bl.
  • Jozef Robijns, Miep Zijlstra: Algemene muziek encyclopedie, Haarlem: De Haan, 1979-1984, ISBN 978-90-228-4930-9
  • Franz Stieger: Opernlexikon - Teil II: Komponisten, Tutzing: Hans Schneider, 1977
  • Gösta Morin, Carl-Allan Moberg, Einar Sundström: Sohlmans musiklexikon. 2., revid. och utvidgade uppl., 5 vol., Stockholm : Sohlman Förlag, 1975-1979
  • Gustaf Hilleström: Matrikel 1771-1971 : Kungl. Musikaliska Akademien, Strangnas: Nordiska Musikforlaget i distribution, 1971, 286 p.
  • Marc Honegger: Dictionnaire de la musique, Paris: Bordas, 1970-76
  • Charles Leirens: Belgian music, New York: Belgian Government Information Center, 1963
  • José Subira: Epistolario de F. A Gevaert y J. de Monasterio, Anuario Musical. 16 (1961), S. 217-246.
  • Joaquín Pena, Higinio Anglés, Miguel Querol Gavalda: Diccionario de la Música LABOR, Barcelona: Editorial Labor, 1954, 2V, 2318P.
  • Paul Frank, Wilhelm Altmann: Kurzgefasstes Tonkunstler Lexikon : fur Musiker und Freunde der Musik, Regensburg: Gustave Bosse, 1936, 730 p.
  • Meyers Großes Konversations-Lexikon, Band 7. Leipzig 1907, S. 773.
  1. a b Reis in Spanje, 1850-1852. lib.ugent.be. Geraadpleegd op 28 augustus 2020.
  2. Heinz Becker, Sabine Henze-Döhring: Giacomo Meyerbeer - Briefwechsel und Tagebücher, Walter de Gruyter GmbH & Co., Berlin, 2002, Seite 768, ISBN 3-11-017289-5
[bewerken | brontekst bewerken]