Erliansaurus
Erliansaurus Status: Uitgestorven, als fossiel bekend | |||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Erliansaurus | |||||||||||||||
Taxonomische indeling | |||||||||||||||
| |||||||||||||||
Geslacht | |||||||||||||||
Erliansaurus Xu, Zhang, Sereno, Zhao, Kuang, Han & Tan, 2002 | |||||||||||||||
Typesoort | |||||||||||||||
Erliansaurus bellamanus | |||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||
|
Erliansaurus is een geslacht van plantenetende theropode dinosauriërs behorend tot de groep van de Maniraptora, dat tijdens het late Krijt leefde in het gebied van de huidige Volksrepubliek China. De enige benoemde soort is Erliansaurus bellamanus.
Vondst en naamgeving
[bewerken | brontekst bewerken]Vanaf 1999 werden er opgravingen verricht bij Sanhangobi in Binnen-Mongolië. Daarbij werd het fossiel gevonden van een theropode. In 2002 werd de typesoort Erliansaurus bellamanus benoemd en beschreven door Xu Xing, Zhang Xiaohong, Paul Sereno, Zhao Xijin, Kuang Xuewen, Han Jun en Tan Lin. De geslachtsnaam verwijst naar de stad Erlian. De soortaanduiding betekent "met schone (bella) hand (manus) in het Latijn, een verwijzing naar de uitstekende conservering van de voorpoot.
Het holotype, LH V0002, is gevonden in de Iren Dabasu-formatie, in een laag die dateert uit het vroege Maastrichtien. Het bestaat uit een gedeeltelijk skelet zonder schedel. Bewaard zijn gebleven: twee halswervels, een ruggenwervel, twee staartwervels, het rechterschouderblad, de linkervoorpoot zonder de pols, delen van het bekken, het rechterdijbeen, beide scheenbeenderen, een rechterkuitbeen en delen van de middenvoeten. Het fossiel is van een onvolgroeid individu.
Beschrijving
[bewerken | brontekst bewerken]Algemene bouw en grootte
[bewerken | brontekst bewerken]Het holotype betreft een exemplaar van tweeënhalve meter lengte en een gewicht van ongeveer tweehondervijftig kilogram. Gregory S. Paul schatte in 2010 de volwassen lengte op vier meter, het gewicht op vierhonderd kilogram. Dat zou Erliansaurus, een plantenetende warmbloedige tweevoeter met een primitief verenkleed, tot een middelgrote therizinosauriër maken. Het dijbeen is 412 millimeter lang. Een opvallend algemeen kenmerk is de vrij korte nek — in zoverre de lengte uit de paar halswervels is af te leiden.
De beschrijvers en latere onderzoekers wisten enkele onderscheidende kenmerken vast te stellen. De voorste staartwervels hebben een vergrote aderopening. Het opperarmbeen heeft een vergrote achterste trochanter van de kop, die een opvallende kam vormt met aan de binnenzijde een ovale uitholling. De voorrand van het kuitbeen is opvallend hoger dan de achterrand. De verheffing op het kuitbeen voor de aanhechting van de Musculus iliofibularis is onderaan sterk verhoogd. De vingerkootjes van de tweede vinger hebben ieder minder dan 40% van de lengte van het tweede middenhandsbeen.
Skelet
[bewerken | brontekst bewerken]De achterste halswervel heeft een grote zijdelings uitholling, pleurocoel, en een naar achteren toe verder, tot acht millimeter, uitstekende kiel op de onderkant. De voorste halswervel mist een pleurocoel en is sterk wigvormig om de hals ook vooraan op te richten: de lengteas van het wervellichaam maakt een hoek van 30° met zijn achtervlak. De voorste staartwervels zijn amficoel: met holle uiteinden. Iets voor het midden bevindt zich op hun beide wervellichamen een vijf millimeter lange ovale aderopening.
Het schouderblad is slank en heeft een insnoering net boven de processus acromialis. Het opperarmbeen is 276 millimeter lang en lijkt op dat van meer afgeleide therizinosauriden met een kromming naar beneden en buiten aan het ondereind. De trochanter posterior vormt een duim lange verticale wigvormige kam. De ellepijp is 237 millimeter lang en vrij recht; het spaakbeen heeft 80 % van de lengte van de ellepijp. De middenhand is vrij kort. Het eerste middenhandsbeen is niet erg robuust en onderaan zo afgeschuind dat het de eerste vinger doet afstaan. Het tweede middenhandsbeen is met 116 millimeter dubbel zo lang en stevig gebouwd. Het derde middenhandsbeen is erg dun en 79 millimeter lang. De formule van de vingerkootjes is 2-3-4-0-0. De vingers kunnen tot 45° boven het vlak van de middenhand gestrekt worden. Hoewel de aanhechtingen voor pezen en kapsels zwak gevormd zijn, dragen de vingers drie enorme sterk gekromde handklauwen met een brede basis en een lange scherpe punt. De duimklauw heeft een diameter van 91 millimeter.
Het darmbeen heeft een achterblad dat zeer kort en hoog is en geleidelijk overgaat in de achterrand van het aanhangsel voor het zitbeen. Het voorblad heeft niet de extreme uitwaaiering naar buiten toe die sommige verwanten kenmerkt. Het dijbeen is recht met een ronde kop en duidelijke nek. Een vierde trochanter is niet duidelijk zichtbaar. Het scheenbeen heeft 90% van de lengte van het dijbeen en een kam aan de kant van het kuitbeen, de crista fibularis die van bovenaan af tot over de helft doorloopt. Van boven bezien vernauwt de kop van het kuitbeen naar achteren toe. De voorrand ervan is ook veel hoger dan de achterrand zodat de kop bovenop hol is in plaats van bol als bij de meeste Coelurosauria. Aan de binnenkant heeft het kuitbeen onderaan geen lengtegroeve; die zijde is licht hol. Het uiteinde van het kuitbeen is nauwelijks verbreed.
Fylogenie
[bewerken | brontekst bewerken]Erliansaurus werd door de beschrijvers basaal in de Therizinosauroidea geplaatst. Sommige latere kladistische analyses gaven een hogere plaatsing, basaal in de Therizinosauridae.
Een mogelijke stamboom, met een positie binnen de Therizinosauridae naar een analyse van Philip Senter uit 2007, toont dit kladogram:
Therizinosauria |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een analyse van Zanno uit 2010 geeft een meer basale plaatsing:
Therizinosauria |
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Literatuur
- X. Xu, Z.-H. Zhang, P. C. Sereno, X.-J. Zhao, X.-W. Kuang, J. Han, & L. Tan (2002). A new therizinosauroid (Dinosauria, Theropoda) from the Upper Cretaceous Iren Dabasu Formation of Nei Mongol. Vertebrata PalAsiatica 40 (3): 228-240.