Catégorie:Verbes intransitifs en néerlandais
Apparence
Pages dans la catégorie « Verbes intransitifs en néerlandais »
Cette catégorie comprend 1 004 pages, dont les 200 ci-dessous.
(page précédente) (page suivante)A
- aanbelanden
- aanblijven
- aanbotsen
- aanbranden
- aanbreken
- aandrijven
- aandringen
- aanflitsen
- aanfloepen
- aangaan
- aangrenzen
- aangroeien
- aanhalen
- aanharden
- aanhikken
- aankloppen
- aankoeken
- aankomen
- aanlanden
- aanleggen
- aanleunen
- aanlopen
- aanpappen
- aanpennen
- aanpoten
- aanrijden
- aanschikken
- aanschuiven
- aanslaan
- aansluiten
- aanspoelen
- aanspreken
- aanstaan
- aansturen
- aantreden
- aantrekken
- aanvangen
- aanvaren
- aanvoelen
- aanwassen
- aanzetten
- aanzuiveren
- aanzwellen
- aarden
- aarzelen
- abdiceren
- abdiqueren
- aberreren
- aborteren
- acclimatiseren
- accorderen
- achterblijven
- achterliggen
- achterlopen
- achternalopen
- achteroverslaan
- achterovervallen
- achteruitgaan
- achteruitlopen
- achteruitslaan
- achteruittrappen
- acteren
- ademhalen
- adiëren
- administreren
- adresseren
- adstringeren
- adultereren
- adverteren
- afbeelden
- afbladeren
- afdalen
- afdingen
- afdruipen
- afdwalen
- afgaan
- afglijden
- afhaken
- afhangen
- afhollen
- afketsen
- afkicken
- afkomen
- aflaten
- aflopen
- afmeren
- afmonsteren
- afnemen
- afprikken
- afreizen
- afrekenen
- afspelen
- afspreken
- afstammen
- afstappen
- afsteken
- afstompen
- afstuderen
- aftreden
- afvallen
- afvaren
- afvloeien
- afwassen
- afweten
- afwijken
- afwisselen
- afzakken
- afzien
- afzwaaien
- afzweren
- agaceren
- ageren
- agglomereren
- agglutineren
- agioteren
- agiteren
- alluderen
- alterneren
- animeren
- ankeren
- anticiperen
- antwoorden
- appelleren
- applaudisseren
- arbeiden
- arriveren
- assisteren
- atrofiëren
- attaqueren
- attenderen
- automatiseren
- autorijden
- avanceren
B
- babbelen
- baden
- bakkeleien
- balanceren
- balen
- balloteren
- banketteren
- bankieren
- barsten
- bassen
- baten
- batikken
- beantwoorden
- bedanken
- bedaren
- bedelen
- bedenken
- bederven
- bedragen
- begeven
- behagen
- behangen
- behoren
- beieren
- beitelen
- bekennen
- beklijven
- beklinken
- belanden
- belenden
- belezen
- bellen
- bemiddelen
- benauwen
- berusten
- beschimmelen
- beslissen
- besluiten
- bestaan
- besterven
- betamen
- beteren
- betogen
- betrekken
- beunhazen
- beuren
- bevallen
- beven
- bevriezen
- bewegen
- beweren
- bezuinigen
- bezwijken
- bezwijmen
- bibberen
- biechten
- biepen
- bijbenen
- bijblijven
- bijdragen
- bijeenkomen
- bijpassen
- bijpraten
- bijschuiven
- bijspringen
- bikken
- binnendringen