Jump to content

opgescheept

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Adjective

[edit]

opgescheept (not comparable)

  1. stuck, burdened, inflicted
    Het weer is heel slecht. Niet alleen Auckland zit er mee opgescheept, nu Hamilton ook al.: The weather is so horrible. Not only is Auckland affected, so is Hamilton.

Declension

[edit]
Declension of opgescheept
uninflected opgescheept
inflected opgescheepte
comparative
positive
predicative/adverbial opgescheept
indefinite m./f. sing. opgescheepte
n. sing. opgescheept
plural opgescheepte
definite opgescheepte
partitive opgescheepts

Participle

[edit]

opgescheept

  1. past participle of opschepen

Declension

[edit]
Declension of opgescheept
uninflected opgescheept
inflected opgescheepte
positive
predicative/adverbial opgescheept
indefinite m./f. sing. opgescheepte
n. sing. opgescheept
plural opgescheepte
definite opgescheepte
partitive opgescheepts

See also

[edit]