huurder
Jump to navigation
Jump to search
Dutch
[edit]Etymology
[edit]Pronunciation
[edit]Audio: (file)
Noun
[edit]huurder m (plural huurders, diminutive huurdertje n)
- hirer, renter (one who hires something)
- De huurder van de auto bracht hem na het weekend terug.
- The hirer of the car returned it after the weekend.
- De filmproductiebedrijf zocht een huurder voor hun apparatuur.
- The film production company was looking for a renter for their equipment.
- tenant (of real estate, notably a home or room or apartment)
- De nieuwe wet beschermt de rechten van de huurders in deze stad.
- The new law protects the rights of the tenants in this city.
- De huurder van het appartement had een klacht over de lekkende kraan.
- The tenant of the apartment had a complaint about the leaking faucet.