boegseren

From Wiktionary, the free dictionary
Jump to navigation Jump to search

Dutch

[edit]

Etymology

[edit]

Borrowed from Portuguese puxar (to pull) with influence of boeg (bow of a ship).

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /buxˈseːrə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: boeg‧se‧ren
  • Rhymes: -eːrən

Verb

[edit]

boegseren

  1. (transitive) to tug, to tow by rowing

Conjugation

[edit]
Conjugation of boegseren (weak)
infinitive boegseren
past singular boegseerde
past participle geboegseerd
infinitive boegseren
gerund boegseren n
present tense past tense
1st person singular boegseer boegseerde
2nd person sing. (jij) boegseert, boegseer2 boegseerde
2nd person sing. (u) boegseert boegseerde
2nd person sing. (gij) boegseert boegseerde
3rd person singular boegseert boegseerde
plural boegseren boegseerden
subjunctive sing.1 boegsere boegseerde
subjunctive plur.1 boegseren boegseerden
imperative sing. boegseer
imperative plur.1 boegseert
participles boegserend geboegseerd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Hypernyms

[edit]

Descendants

[edit]