Jump to content

afspelend

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • Audio:(file)

Participle

[edit]

afspelend

  1. present participle of afspelen

Declension

[edit]
Declension of afspelend
uninflected afspelend
inflected afspelende
positive
predicative/adverbial afspelend
afspelende
indefinite m./f. sing. afspelende
n. sing. afspelend
plural afspelende
definite afspelende
partitive afspelends