Jump to content

aanvallen

From Wiktionary, the free dictionary

Dutch

[edit]

Pronunciation

[edit]
  • IPA(key): /ˈaːnvɑlə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: aan‧val‧len

Etymology 1

[edit]

From Middle Dutch aenvallen, from Old Dutch anafallan. Equivalent to aanvallen.

Verb

[edit]

aanvallen

  1. (transitive) to attack
Conjugation
[edit]
Conjugation of aanvallen (strong class 7, separable)
infinitive aanvallen
past singular viel aan
past participle aangevallen
infinitive aanvallen
gerund aanvallen n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular val aan viel aan aanval aanviel
2nd person sing. (jij) valt aan, val aan2 viel aan aanvalt aanviel
2nd person sing. (u) valt aan viel aan aanvalt aanviel
2nd person sing. (gij) valt aan vielt aan aanvalt aanvielt
3rd person singular valt aan viel aan aanvalt aanviel
plural vallen aan vielen aan aanvallen aanvielen
subjunctive sing.1 valle aan viele aan aanvalle aanviele
subjunctive plur.1 vallen aan vielen aan aanvallen aanvielen
imperative sing. val aan
imperative plur.1 valt aan
participles aanvallend aangevallen
1) Archaic. 2) In case of inversion.
Derived terms
[edit]

Etymology 2

[edit]

See the etymology of the corresponding lemma form.

Noun

[edit]

aanvallen

  1. plural of aanval

Anagrams

[edit]