Dutch

edit

Etymology

edit

From ver-voegen.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /vərˈvu.ɣə(n)/
  • Audio:(file)
  • Hyphenation: ver‧voe‧gen
  • Rhymes: -uɣən

Verb

edit

vervoegen

  1. to conjugate
  2. (proscribed) to join

Usage notes

edit

Some speakers use this verb to mean "to join". Many speakers and language organisations consider this usage nonstandard and advise speakers to use, among other things, "zich (ver)voegen bij" or "zich aansluiten bij" instead.[1][2]

Conjugation

edit
Conjugation of vervoegen (weak, prefixed)
infinitive vervoegen
past singular vervoegde
past participle vervoegd
infinitive vervoegen
gerund vervoegen n
present tense past tense
1st person singular vervoeg vervoegde
2nd person sing. (jij) vervoegt, vervoeg2 vervoegde
2nd person sing. (u) vervoegt vervoegde
2nd person sing. (gij) vervoegt vervoegde
3rd person singular vervoegt vervoegde
plural vervoegen vervoegden
subjunctive sing.1 vervoege vervoegde
subjunctive plur.1 vervoegen vervoegden
imperative sing. vervoeg
imperative plur.1 vervoegt
participles vervoegend vervoegd
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit
edit

Descendants

edit
  • Afrikaans: vervoeg

References

edit

Anagrams

edit