Dutch

edit

Etymology

edit

From sterk (strong)ver- -en.

Pronunciation

edit
  • IPA(key): /vərˈstɛr.kə(n)/
  • Audio:(file)
  • Rhymes: -ɛrkən
  • Hyphenation: ver‧ster‧ken

Verb

edit

versterken

  1. (intransitive) to reinforce, strengthen
    Antonym: verzwakken
  2. (intransitive) to amplify
    Synonym: amplificeren
    Antonyms: verzwakken, dempen

Conjugation

edit
Conjugation of versterken (weak, prefixed)
infinitive versterken
past singular versterkte
past participle versterkt
infinitive versterken
gerund versterken n
present tense past tense
1st person singular versterk versterkte
2nd person sing. (jij) versterkt, versterk2 versterkte
2nd person sing. (u) versterkt versterkte
2nd person sing. (gij) versterkt versterkte
3rd person singular versterkt versterkte
plural versterken versterkten
subjunctive sing.1 versterke versterkte
subjunctive plur.1 versterken versterkten
imperative sing. versterk
imperative plur.1 versterkt
participles versterkend versterkt
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Derived terms

edit

Descendants

edit
  • Negerhollands: versterk

Further reading

edit
  • versterken” in Woordenlijst Nederlandse Taal – Officiële Spelling, Nederlandse Taalunie. [the official spelling word list for the Dutch language]

Anagrams

edit