Dutch

edit

Etymology

edit

From uitdenken.

Pronunciation

edit
  • Audio:(file)

Verb

edit

uitdenken

  1. to conceive (a plan)
  2. to invent, think outside the box

Conjugation

edit
Conjugation of uitdenken (weak with past in -cht, separable)
infinitive uitdenken
past singular dacht uit
past participle uitgedacht
infinitive uitdenken
gerund uitdenken n
main clause subordinate clause
present tense past tense present tense past tense
1st person singular denk uit dacht uit uitdenk uitdacht
2nd person sing. (jij) denkt uit, denk uit2 dacht uit uitdenkt uitdacht
2nd person sing. (u) denkt uit dacht uit uitdenkt uitdacht
2nd person sing. (gij) denkt uit dacht uit uitdenkt uitdacht
3rd person singular denkt uit dacht uit uitdenkt uitdacht
plural denken uit dachten uit uitdenken uitdachten
subjunctive sing.1 denke uit dachte uit uitdenke uitdachte
subjunctive plur.1 denken uit dachten uit uitdenken uitdachten
imperative sing. denk uit
imperative plur.1 denkt uit
participles uitdenkend uitgedacht
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

edit
  • Negerhollands: denk ut

Anagrams

edit