overdenken

Dutch

Etymology

From over- ‎ denken.

Pronunciation

• IPA^(key): /ˌoː.vərˈdɛŋ.kə(n)/

• Audio:

  (file)

• Rhymes: -ɛŋkən

Verb

overdenken

1. to ruminate, to cogitate, to reflect upon

Conjugation

Conjugation of overdenken (weak with past in -cht, prefixed)
infinitive	overdenken
past singular	overdacht
past participle	overdacht
infinitive	overdenken
gerund	overdenken n
	present tense	past tense
1st person singular	overdenk	overdacht
2nd person sing. (jij)	overdenkt, overdenk2	overdacht
2nd person sing. (u)	overdenkt	overdacht
2nd person sing. (gij)	overdenkt	overdacht
3rd person singular	overdenkt	overdacht
plural	overdenken	overdachten
subjunctive sing.1	overdenke	overdachte
subjunctive plur.1	overdenken	overdachten
imperative sing.	overdenk
imperative plur.1	overdenkt
participles	overdenkend	overdacht
1) Archaic. 2) In case of inversion.

Descendants

• Negerhollands: overdenk