nadeel
Dutch
editEtymology
editCompound of na deel. Formed by analogy from voordeel, displaced achterdeel in the meaning “disadvantage”.
Pronunciation
editNoun
editnadeel n (plural nadelen, diminutive nadeeltje n)
- disadvantage
- Elk nadeel heeft zijn voordeel.
- Every disadvantage has its advantage.
Synonyms
editAntonyms
editDerived terms
editDescendants
edit- Afrikaans: nadeel