handelaar
Dutch
editEtymology
editPronunciation
editNoun
edithandelaar m (plural handelaars or handelaren, diminutive handelaartje n)
- merchant, trader
- De handelaar reisde naar verre landen om handel te drijven.
- The merchant traveled to distant lands to conduct trade.
- De handelaar had een grote verscheidenheid aan goederen in zijn winkel.
- The trader had a wide variety of goods in his shop.
- Hij werkt als handelaar op de markt en verkoopt allerlei producten.
- He works as a trader at the market and sells various products.