blauwe plek
Dutch
editEtymology
editLiterally, “blue spot”.
Pronunciation
editNoun
editblauwe plek f (plural blauwe plekken, diminutive blauw plekje n)
- bruise
- Synonyms: kneus, kneuzing, kneuswond, kwetsuur
- Ze heeft een grote blauwe plek op haar been na de val.
- She has a large bruise on her leg after the fall.
- Hij heeft een blauwe plek gekregen door het voetbal.
- He got a bruise from playing football.
- Je moet ijs op die blauwe plek doen.
- You should put ice on that bruise.