stok

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  stok    (hulp, bestand)
• IPA: /stɔk/

Woordafbreking

• stok

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘tak, staaf’ voor het eerst aangetroffen in 1197

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	stok	stokken
verkleinwoord	stokje	stokjes

Zelfstandig naamwoord

de stok m

1. langwerpig voorwerp om te stoten, slaan, aanraken, aangeven (van toon), steken, te likken of te prikken

   ▸ Wandelstokken? Inderdaad, ik was met de trend meegegaan en had een paar Leki Thermalite-wandelstokken aangeschaft. Deze deden ook dienst als tentpalen, twee vliegen in een klap dus. In totaal scheelden deze multifunctionele stokken mij 350 gram aan gewicht.

2. (spel) voorraad speelkaarten die na het rondgeven overblijven en waarvan men kan nemen of kopen
3. een gedeelte van een stuk (effect, cheque) zonder het betalings- of ontvangstbewijs, souche, talon

Schrijfwijzen

• stock (voor 1805)

Verwante begrippen

• staf

Hyponiemen

   

Bialystok Vladivostok aanwijsstok aanzetterstok alpenstok anderhalvemeterstok ankerstok anti-hondenstok antihondenstok balanceerstok bamboestok beddenstok bergstok biljartstok blindenstok boetseerstok bonenstok brandstok broekstok brugstok chalonstok degenstok dirigeerstok draagstok droomstok drumstok duimstok eetstok eierstok estafettestok gaanstok geksstok gekstok golfstok gummistok haardstok halfstok halverstok haspelstok helmstok hengelstok kalissestok kaneelstok kankerstok kanterstok kapittelstok kapstok karnstok kempstok kerfstok kleerstok klimstok kolderstok kolsterstok laadstok laagstok laserstok lekstok lijmstok likstok lubbestok luifelstok maatstok majorettestok meetstok narrenstok palmpaasstok palmpasenstok pedelstok peilstok pennenstok pepermuntstok peurstok pikstok plaagstok polsstok pompstok ponterstok prikstok puntstok raamstok reijmerstok rekstok rietstok roeistok roerstok roeststok rolstok rozenstok ruilstok schaalstok schaarstok selfiestok skistok spinstok spoorstok springstok stinkstok strijkstok stroomstok stuurstok tentstok tikstok tonkinstok toverstok trommelstok vangstok vanillestok vechtstok vlaggenstok wandelstok wapenstok wentelstok wichelstok wierookstok wietstok wijnstok witstok wortelstok wurgstok zabberstok zetstok zitstok zuigstok zuurstok zwavelstok

Afgeleide begrippen

   

Stokman Stokvis stokanker stokbeeld stokbeitel stokboon stokbrood stokdegen stokdode stokdood stokdoods stokdoof stokdrijver stokdweil stokgeld stokgoed stokharig stokhouder stokkaart stokken stokkenklavier stokkerig stokletter stoklieden stoklui stokmaat stokoud stokpaard stokpaardje stokpop stokregel stokroos stokschroef stokslag stokstaartje stokstijf stokstil stokvast stokvis stokvoering stokwandelaar stokzaag

Spreekwoorden

• Wie een hond wil slaan, kan gemakkelijk een stok vinden.

Als je iemand (ergens mee) wilt afkeuren is er altijd wel een reden te vinden.

• als de stok stijf staat is de uil gaan vliegen

Een seksueel opgewonden persoon (man) kan geen verstandige dingen zeggen (of is niet vatbaar voor wijze raad).

Uitdrukkingen en gezegden

• een stok tussen de benen steken
• een stok achter de deur

een dreigement of sanctie achter de hand hebben

• alle gekheid op een stokje

even nu serieus zijn

• het aan de stok hebben

ruzie hebben met iemand

• met de kippen op stok gaan

vroeg naar bed gaan

• van zijn stokje gaan

flauwvallen

Vertalingen

    1.   

Atayal: khoniq (indien van hout), khoni (idem), khahunikh (idem) Duits: Stock (de) m Engels: stick (en), cane (en) Frans: bâton (fr) m, baguette (fr) v

Spaans: palo (es) m, bastón (es) m Taroko: kahoni (indien van hout) Xhosa: uluthi 11

Werkwoord

vervoeging van
stokken

stok

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stokken
   

   • Ik stok. 

2. gebiedende wijs van stokken
   

   • Stok! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van stokken
   

   • Stok je? 

Gangbaarheid

• Het woord stok staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "stok" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Afrikaans

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	stok	stokke

Uitspraak

• IPA: /stɔk/

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het Nederlandse stok

Zelfstandig naamwoord

stok

1. stok

Afgeleide begrippen

eierstok stokkielekker stokperd

stokvis suigstokkie toorstok

Pools

Uitspraak

• IPA: /stɔk/
• Geluid:  stok    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• stok

Zelfstandig naamwoord

stok m

1. helling (van een berg of heuvel)

Afgeleide begrippen

• stokowy

Verwante begrippen

• stokówka

Tsjechisch

Uitspraak

• IPA: /stɔk/

Woordafbreking

• stok

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van het zelfstandige naamwoord tok met het voorvoegsel s-

Zelfstandig naamwoord

stok monbezield

1. (geologie) samenvloeiing; bij elkaar komen van stromen zodat ze één geheel gaan vormen

Verbuiging

	enkelvoud	meervoud
nominatief	stok	stoky
genitief	stoku	stoků
datief	stoku	stokům
accusatief	stok	stoky
vocatief	stoku	stoky
locatief	stoku	stocích
instrumentalis	stokem	stoky

Synoniemen

• soutok monbezield

Anagrammen

• kost v
• kost monbezield
• skot mbezield
• skot monbezield

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Verwijzingen

• Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Slovník spisovného jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
• Česko-německý slovník Fr. Št. Kotta - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch / Duits)