snorken
Uiterlijk
- snor·ken
snorken [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
snorken |
snorkte |
gesnorkt |
zwak -t | volledig |
- een keelgeluid maken dat lijkt op snurken
- ▸ Verdachte laat zien hoe hij met de vlakke linkerhand het T-shirt tegen het lichaam drukte. Het shirt was niet gevouwen of op een prop. “Ik heb een paar keer horen snorken, toen hield het op. Ik heb een paar seconden gewacht en wist niet meer wat ik moest doen”.[3]
- pochen, opscheppen
2. pochen, opscheppen
- Het woord snorken staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snorken" herkend door:
49 % | van de Nederlanders; |
46 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ snorken op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Roel Lutkenhaus“Moord Henk Koop in hoger beroep” (26-05-2009), Tubantia
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be