Naar inhoud springen

Obadja

Uit WikiWoordenboek
  • Obad·ja
  enkelvoud
nominatief   Obadja  
genitief   Obadja's  

Obadja m

  1. (religie) naam van meerdere personen uit de Bijbel
    1. profeet die zich vooral uitspreekt over Edom; zijn woorden staan in een naar hem genoemd Bijbelboek (Ob. 1)
    2. zoon van Jechiël; keert met Ezra terug uit de ballingschap in Babel (Ezra 8:9)
    3. een van de priesters die zich na terugkeer uit de ballingschap in Babel verbinden om de Tora te onderhouden (Neh. 10:6)
    4. zoon van Semaja, Leviet, zanger; andere naam: Abda (Neh. 12:25, 1 Kron. 9:16)
    5. nakomeling van David, nakomeling van Zerubbabel (1 Kron. 3:21)
    6. afstammeling van Issachar, nakomeling van Tola, zoon van Jizrachja (1 Kron. 7:3)
    7. afstammeling van Benjamin, zoon van Asel (1 Kron. 8:38, 1 Kron. 9:44)
    8. afstammeling van Gad; sluit zich in Siklag aan bij David (1 Kron. 12:10)
    9. een van degenen die het volk onderrichten in opdracht van koning Jehosafat van Juda (2 Kron. 17:7)
  2. (religie) boek in de Bijbel, waarin de profeet Obadja een hoofdrol speelt
  3. (religie) gangbare vertaling voor de naam Obadjahoe in de Bijbel
    1. hofmeester bij koning Achab van Israël (7x: 1 Kon. 18:3 )
    2. afstammeling van Zebulon, vader van Jismaja (1 Kron. 27:19);
    3. nakomeling van Merari, Leviet in de tijd van koning Josia van Juda (2 Kron. 34:12)
  4. (mannelijke naam) jongensnaam
[2] boeken in de christelijke Bijbel
 Oude Testament  


 Apocriefen  
aanvullingen op boeken
hiervoor gemarkeerd met
*
 Nieuwe Testament